Gepubliceerd op de site van Metropolis M, december 2019
Als ik in 1981 na mijn eindexamen schilderen/tekenen aan de KABK in Den Haag naar California vertrek, weet ik niet veel meer over de streek dan dat zich rondom de baai van San Francisco veel heeft afgespeeld wat me tijdens mijn studie in Den Haag fascineerde. Via de boeken van Jack Kerouac las ik over de Beat-poets in North Beach in San Francisco en over de stad zelf tijdens de Summer of Love. Ik had altijd al een voorliefde voor de muziek uit het einde van de zestiger jaren, maar nadat ik The Electric Kool-Aid Acid Test van Tom Wolfe over The Merry Pranksters had gelezen, groeide mijn fascinatie tot een verlangen om de Verenigde Staten en meer specifiek dat gebied te bezoeken. Ik schrijf me in aan het California College for Arts & Crafts en vertrek naar Oakland. Naast grafiek en schilderen volg ik daar de theoretische vakken die ik in Den Haag had gemist: filosofie, kunstbeschouwing, literatuurgeschiedenis en moderne twintigste-eeuwse literatuur en antropologie. Vooral filosofie en moderne literatuur hebben een blijvende invloed op mijn werk gehad: de filosoof John Dewey die ik in Californië bestudeerde, stelt dat onderwijs van wezenlijk belang is voor een functionerende democratie. Binnen het onderwijs was voor hem kunst een belangrijk element om de ontwikkeling van de persoonlijkheid van de student tot een geïnformeerde burger te bevorderen. In zijn boek Art as Experience (1934) laat Dewey zien hoe de creatie en de perceptie van een kunstwerk aan die ontwikkeling bijdragen.
Twintigste-eeuwse literatuur wordt aan het California College for Arts & Crafts gegeven door Michael McClure, een van de Beat-poets. Met het standaardwerk van David Allen: The New American Poetry en The Poetics of the New American Poetry als basis leert hij me de dichters die ik al bewonderde beter begrijpen. Regelmatig vertelde McClure verhalen in de les over wat hij dat weekeinde had gedaan met bevriende dichters als Gregory Corso of Lawrence Ferlinghetti. Daarnaast liet hij me kennis maken met dichters die ik nog niet kende: Ezra Pound, Charles Olsen, Robert Creeley en Robert Duncan. Van hem hoorde ik ook over een instituut met een intrigerende naam: Black Mountain College. Dat college had een eigen magazine waar Allen Ginsburg en Jack Kerouac in hadden gepubliceerd, Charles Olsen was ooit rector en Robert Rauschenberg en Cy Twombly hebben daar gestudeerd. Na een jaar ging ik, gedesillusioneerd door de Amerikaanse maatschappij, terug naar Nederland en begon mijn praktijk als beeldend kunstenaar.
Vijf of zes jaar geleden las ik een krantenartikel over Black Mountain College waarin voor mij een aantal zaken in mijn eigen ontwikkeling samen kwamen: de filosoof John Dewey, die mijn werk inhoudelijk inspireert, was actief betrokken geweest bij Black Mountain College en noemde het een exemplarisch voorbeeld van hoe onderwijs zou moeten worden gegeven in een functionerende democratie. Het was een “Liberal Arts College”, wat wil zeggen dat er keuzevakken werden gegeven waaruit studenten zelf een programma konden samen stellen. Die vakken waren in de loop van de tijd o.a. schilderen, architectuur, wiskunde, natuurkunde, sterrenkunde, muziek, drama, dans, Engels, geschiedenis, psychologie en economie. Veel belangrijke figuren zijn docent geweest aan het instituut waaronder Amerikanen als Robert Mangold en Ben Shahn, en ook voormalig docenten van Bauhaus die gevlucht waren voor de oorlog, zoals Josef Albers en zijn vrouw Anni, Xanti Schawinsky, Lyonel Feininger, Stefan Wolpe. Gastcolleges werden gegeven door kunstenaars als Ferdinand Leger en Ossip Zadkine. Met het begin van de fameuze “Summercourses”komen kunstenaars als Willem de Kooning en zijn vrouw Elaine, Buckminster Fuller, Walter Gropius, Marcel Breuer, John Cage, Merce Cunningham, Franz Kline, Robert Motherwell en David Tudor naar Black Mountain College om daar in de zomer te werken. Onder de studenten bevonden zich naast Robert Rauschenberg onder andere Kenneth Snelson en Kenneth Noland.
Het instituut was georganiseerd als een zichzelf besturend geheel waarin de studenten en docenten samenleefden in een complex. Er was geen externe raad van bestuur en bij problemen werd een algemene vergadering voor iedereen bijeen geroepen. Voedsel werd door staf en studenten verbouwd en als er een nieuw gebouw moest worden neergezet, werd dat een praktijkles voor de studenten. Voor het hoofdgebouw was in eerste instantie een uitgebreid ontwerp gemaakt door Walter Gropius en Marcel Breuer, maar door geldgebrek is dat uiteindelijk door een andere architect, A. Lawrence Kocher, ontworpenonder toezicht van het beroemde Bauhaus-koppel. Daarvan is uiteindelijk ook niet alles uitgevoerd. Geldgebrek was een voortdurend probleem, docenten werkten er voor kost en inwoning en een bescheiden vergoeding. Er heerste echter een sfeer waarin studenten en docenten gestimuleerd werden om belangrijke stappen te maken in hun ontwikkeling. Zoals Charles Olsen vertelde: ‘I need a college to think with.’ In het begin, in de dertiger jaren, toen initiator John Andrew Rice Joseph Albers binnenhaalde met zijn gedisciplineerde manier van lesgeven was het instituut gewijd aan een nieuwe vorm van onderwijs. Toen Albers echter wegging om aan Yale te gaan werken en zeker toen Charles Olsen rector werd, veranderde het voormalige college in een artistieke commune waarin studenten en docenten gelijkwaardig actief waren.
Wat mij persoonlijk interesseert in de verhalen die ik tegenkwam over Black Mountain College was de samenwerking met diverse disciplines en de manier waarop studenten en docenten buiten de hen bekende discipline actief waren. Daarnaast kwam ik verder in contact met het werk van John Cage wiens ideeën over “indeterminacy” (onbepaaldheid) en toeval me intrigeren. Deze elementen kwamen het meest naar voren in de projecten die werden uitgevoerd tijdens de zomercursussen. Xanti Schawinsky was in Dessau docent theatervormgeving en hij voerde daar ‘gekleurd licht stukken’ op waarin geluid, licht, kleur en vorm gelijkwaardig en onafhankelijk van enig narratief figureerden. In Black Mountain College werkte hij samen met componist John Evarts aan het stuk “Spectodrama: Play, Life, Illusion” (1927-1937) dat nog in het verlengde lag van wat Schawinsky deed in Bauhaus. Daarna voerde hij “Danse Macabre” op met studenten, weer op muziek van John Evarts gebaseerd op een middeleeuwse moraliteit. In al deze activiteiten is de invloed van Oskar Schlemmer, ooit zijn docent, te herkennen.
Later zouden deze activiteiten een vervolg krijgen in de evenementen die John Cage zou organiseren. Cage mocht, na jaren geprobeerd te hebben iets gedaan te krijgen aan het instituut, in het voorjaar van 1948 langskomen, tijdens een tournée door het land die hij samen met zijn vriend, choreograaf Merce Cunningham, deed. Hij kreeg niets betaald, maar voerde toch een programma uit en vertelde over zijn ideeën. Het bezoek was een groot succes. Cage en Cunningham werden meteen voor de zomercursus gevraagd en daar begon Cage met zijn afbraak van de erfenis van Europese muziek die veel docenten met zich meedroegen. Cage voerde een serie concerten uit met muziek van Erik Satie. In de door Albers gevraagde introducties waarin hij de muzikale opvatting van Satie wilde verduidelijken, was Cage bijzonder negatief over Beethoven waaruit een vrij heftig dispuut met docenten uit het publiek ontstond. Dit dispuut mondde uiteindelijk uit in een voedselgevechttussen Duitse en Franse etenswaren, Wiener Schnitzels en crêpes suzettes, waar een aantal mensen behoorlijk smerig uitkwamen.
Het hoogtepunt van de serie uitvoeringen van Satie was het opvoeren van Saties
theaterstuk Le piège de Méduse (Het
vlot van de Medusa) waarin Buckminster Fuller, Elaine de Kooning en Merce
Cunningham figureerden. Dé gebeurtenis die voor de hedendaagse cultuur
misschien het meest herkenbaar is, is de uitvoering van Theatre Piece nr. 1tijdens de zomerworkshop van 1952. Dit wordt alom gezien als de
eerste happening
ooit. De uitvoering was geïnspireerd door Zen-teksten van Huang Po, Antonin
Artauds The theatre and it’s
double en Marcel Duchamps uitspraak dat een kunstwerk wordt
afgemaakt door de beschouwer (een idee dat ook naar voren komt in John Deweys
theorieën). In het restaurant van Black Mountain College, dat als theater werd
gebruikt, werden in een vierkant naar binnen gekeerde stoelen geplaatst met
diagonalen die er als gangen doorheen sneden. Daarboven hingen als koepel de
witte schilderijen die Robert Rauschenberg in die tijd maakte.
Cage had een tijdschema gemaakt met periodes waarbinnen genodigde kunstenaars
mochten doen wat zij geschikt achtten. Van die periodes maakte hij een
partituur die precies aangaf waar iedereen stopte en begon. Er zijn een aantal
verslagen van het gebeuren die van elkaar verschillen, maar zeker is dat Cage
zelf de hele avond een tekst voordroeg. Charles Olsen had een dialoog
geschreven die in stukken geknipt aan het publiek werd uitgedeeld dat het moest
voordragen. David Tudor speelde op gezette tijden stukken van Cage en anderen
en Robert Rauschenberg speelde oude grammofoonplaten op een apparaat dat hij
regelmatig moest opwinden: een toeschouwer vertelde dat hij Edith Piaf op
dubbele snelheid draaide. Merce Cunningham en andere dansers draaiden door de
ruimte en de gangen tussen het publiek waarbij Cunningham door een hond
achterna werd gezeten. Charles Olsen en dichter M.C. Richards (die Artaud naar
het Engels had vertaald) stapten regelmatig op een ladder om teksten voor te
lezen. Er hing volgens M.C. Richards ook een groot schilderij van Franz Kline. Er
gebeurden veel dingen tegelijkertijd en niets had een oorzakelijk verband met
elkaar. Het stuk begon om half acht ’s avonds en eindigde om half tien. Het duurde
lang genoeg om een blijvende indruk op het aanwezige publiek te maken. Het
toeval en de perceptie veroorzaakten bij het publiek allerlei verschillende
verhalen, een resultaat dat Cage erg waardeerde.
Een van de latere projecten bij Black Mountain College die vrij terloops werden
aangevangen en toch een mooi resultaat veroorzaakten was het uitwisselen van
glifs. Charles Olsen had tijdens zijn reizen naar Mexico over tekenschriften geschreven,
met name in zijn Mayan letters ( gericht
aan Robert Creeley). Olsen bespreekt de tekens die de Maya’s gebruiken in hun
teksten. In het bovengenoemde geval vond een uitwisseling plaats: Charles Olsen
schreef een ‘glyph-poem’ gebaseerd op tekenschriften
van de Maya. Ben Shahn maakte daarop een tekening genaamd A
glyph for Charles die het vervolgens beschreef als ‘een
combinatie van Maya tekens en Chinese karakters’. Componist Lou Harrison, die
op dat moment deel uitmaakte van de staf, schreef een compositie genaamd The Glyph
voor choreografe Katherine Litz en Litz maakte een solo op The
Glyph die ze zelf uitvoerde.
In 1956 stopt Black Mountain College, er waren twee docenten, waaronder Olsen die
geen zin meer had in lesgeven, en er waren slechts enkele aanmeldingen. Het
college werd een mythe in bepaalde kringen. Op den duur werd ik me ook van die mythevorming
bewust. April 2016 sta ik voor de
voormalige Studiesbuilding, tegenwoordig hoofdgebouw van een vakantiekamp voor
Eagle-scouts. Lake Eden waarvan ik zo veel arcadische foto’s had gezien bleek
een kunstmatig meer en veel kleiner dan ik dacht. De bijzondere door docenten
ontworpen huisjes stonden er niet meer en er waren hier en daar enkel nog wat originele
fundamenten. Op zoek naar de genius
loci werd het me duidelijk dat die niet bestond en dat wat
was gebeurd in Black Mountain College in de dertiger tot en met de vijftiger
jaren het gevolg was van het bijeenkomen van een aantal bijzondere
docenten en kunstenaars. Gedreven door idealisme, talent, gretigheid en soms
pragmatische beslissingen ontwikkelden zij zich individueel en samen tot
belangrijke onderdelen van de naoorlogse Amerikaanse cultuur. Een cultuur die
helaas een marginale invloed blijkt te hebben gehad op de maatschappij en die
in deze onrustige tijd langzaam verdwijnt.
De onderzoeksreis
die ik naar o.a. de Black Mountains maakte in 2016 had het doel om te begrijpen
in hoeverre het intensieve jaar dat ik in 1981-1982 had doorgebracht in Oakland
invloed heeft gehad op mijn ontwikkeling als kunstenaar. Ik had me tenslotte
vanaf een verblijf in Mexico in 1984
voornamelijk op Europa gericht als inspiratiebron voor mijn werk.
Ook wilde ik begrijpen hoe een maatschappij mij zo met afschuw kan vervullen en
tegelijkertijd literatuur, beeldende kunst en jazzmuziek kan voortbrengen die
ik op de academie enorm bewonderde en die me nu nog steeds inspireert.
In de loop van de tijd leerde ik dat de Amerikaanse cultuur sterk bepaald werd
door de Europese inbreng van vluchtelingen en immigranten. Dat blijkt ook uit
de geschiedenis van Black Mountain College waar het idealisme van Amerikaanse
individuen als John Dewey en John Andrew Rice het instituut mogelijk maakte.
Een conclusie die ik ook trok naar aanleiding van dit onderzoek was dat de
samenwerking die ik in Oakland had gezocht door het tijdschrift Ysland te initiëren en films te maken
zich later heeft voortgezet in allerlei andere samenwerkingsverbanden die ik
zocht en dat werken met mensen met een vergelijkbare attitude voor mijzelf en
anderen bijzonder inspirerend is. De ontwikkeling die ik zelf doormaakte door
samen te werken in EX-MÊKH, van schilder/tekenaar naar multidisciplinair
kunstenaar, wat mij door beoordelingscommissies nogal eens is verweten, zag ik
met veel plezier terug in het curriculum van Black Mountain College. Dat op het
moment van mijn verblijf in 2016 Trump een campagne voerde om president te
worden in een land met enorme problemen om na zijn verkiezing het land in een
rampzalige richting te sturen maakte de reis uiteindelijk meer dan een
bevestiging van mijn idee dat kunst in de USA een marginaal verschijnsel is en
maatschappelijk weinig invloed heeft.