Inleiding
“Kunst moet niet uitgelegd worden door de kunstenaar, maar door degene die haar ervaart, zij dient als het ware door diegene herschapen en verrijkt te worden“
Dat was wat ik placht te antwoorden als mensen die duidelijk affiniteit met mijn werk vertoonden in verwondering voor een nieuw werkstuk staand mij vroegen wat ik daarmee bedoelde. Tenslotte, “Jeder Mensch ist ein Künstler“, zoals Joseph Beuys ons heeft duidelijk gemaakt en het mooi vinden van en geïntrigeerd raken door een kunstwerk is het begin van een herscheppings proces. “Het gaat erom wat zich in ons hoofd afspeelt“. Kunstenaars geven slechts materiaal aan om kunstwerken te scheppen, kunstliefhebbers hebben er ook een groot aandeel in door hun interpretaties. Als ik voor een schilderij van een door mij zeer gewaardeerd schilder als Robert Ryman sta, ligt mijn interpretatie hoogstwaarschijnlijk mijlenver af van wat een De Wilde of een Fuchs ervan zouden zeggen, maar dat vermindert de waarde die het schilderij voor mij heeft geenszins en ik ben zelfs zo vrij te denken dat mijn waardering iets aan het werk toevoegt, hoe minimaal ook.
Ondanks deze idealistische en misschien wel wat moraliserende repliek ben ik er de laatste jaren bij atelierbezoeken en tentoonstellingen van mijn werk toch toe overgegaan om mensen die mij met vragen over mijn werk benaderden, elementen aan te geven die hen zouden verduidelijken waar ik mee bezig ben. Voor een deel komt dit voort uit een lichte gêne om mezelf te presenteren als `kunstenaar’ en de eis die ik de kijker naar mijn werk stelde om zich ook als zodanig te gedragen. Voor een ander deel had ik de behoefte die elk mens heeft om gewaardeerd te worden, ook in zijn werk.
Nu begint zich de laatste tijd, naar aanleiding van diverse tentoonstellingen, een behoefte voor te doen naar iets concreets over mijn beeldende werk. Daarnaast is de praktische ervaring van een aantal collega’s uit de kunstwereld dat de communicatie met kunstliefhebbers, overheidsinstellingen en bedrijven aanzienlijk wordt vereenvoudigd als je als kunstenaar een publicatie over je werk kunt laten zien. De gedachte een boekje te maken ligt voor de hand.
Ik heb tweemaal een stuk geschreven over mijn werkmentaliteit en -methode in algemene zin: in 1988 het stuk getiteld `Ter zake’ als begeleiding bij de tentoonstelling bij galerie Apunto in Amsterdam en in 1990 een wat langer stuk, getiteld `Amor de Lonh’, in het Liber Amicorum dat werd samengesteld voor Amelia Pollock. Het laatste was een meer prozaïsche verwerking van de ervaringen die ook de bron waren voor een aantal werken uit de periode 1985-1990. De tekst die u in dit boekje kunt lezen heb ik geschreven naar aanleiding van het werk dat u erin kunt zien afgebeeld.
K.K.
A propos:
In dit boekje kunt u zien dat ik schilderijen en tekeningen maak, werk waarin ik vrij uiteenlopende materialen en beelden gebruik . Soms zitten er abstracte elementen in, maar in grote lijnen kan ik zeggen dat ik figuratief werk en dat ik probeer iets te vertellen: het werk geeft te denken. Dat is ook de bedoeling, ik hoop dat mensen geïntrigeerd raken door mijn werk en dat ze er iets van zichzelf in ontdekken, dat er ook steeds meer over te zeggen valt. Ik probeer daartoe aanleiding te geven door de manier waarop ik het werk samenstel: ik probeer een visuele poezie te maken met een zekere gelaagdheid, waarin ik door verschillende gegevens in een bepaalde configuratie te plaatsen een verschijnsel wil overbrengen of een idee wil aankaarten.
De beeldelementen die ik daarvoor gebruik (in veel gevallen dienen deze als metaforen) zijn ontleend aan schetsjes, foto’s of ideeën die zijn ontstaan naar aanleiding van directe ervaringen met de wereld om me heen en die me op de een of andere manier inspireerden. In een aantal gevallen heb ik zelfs direct foto’s van dingen, die me opvielen of ideeën bij me losmaakten gebruikt om een spanningsveld te creëren tussen objectieve aanleiding en subjectief resultaat: oorzaak, aanleiding en gevolg.
Soms is er geen ervaringsfeit aan te duiden als bron voor een beeld. Dan roept een idee van iets of de herinnering aan iets dat ik ooit gezien heb een beeld op voor mijn geestesoog. Dat probeer ik dan uit mijn hoofd, zonder gebruik te maken van foto’s of voorbeelden, te tekenen of te schilderen. Het geeft een fragiele sfeer aan dit werk, de fragiliteit van de verbeelding of de herinnering.
Het werk is sterk autobiografisch in de zin van dat het gaat over de dingen die ik mooi vind, dramatisch vind, die ik me afvraag, over mijn angsten, ideeën en idealen. Het is het verslag van een leerproces. Ik probeer te leren hoe de wereld in elkaar zit, hoe ik zelf in elkaar zit en over hoe ik zo een plaats in die wereld probeer te veroveren. Het gevolg is dat de beeldtaal op het eerste gezicht niet meteen helder kan zijn. Ik probeer dat op te lossen met een poging tijd te winnen door formeel tot een zo sterk mogelijk beeld te komen, opdat mensen de tijd nemen om ernaar te kijken. Ik ben van mening dat een schilderij door de tijd moet groeien en niet meteen al zijn geheimen moet prijs geven. Een kijker moet een relatie aan kunnen gaan met een schilderij, als het goed is, is een schilderij een levend organisme. De kijker moet de beelden die hij ziet weer inhoud geven, evenals de kunstenaar de beelden die hij gebruikt zin geeft. De kunstenaar is als het ware de trait d’union tussen vorm en inhoud, een verantwoordelijkheid waar in dit fin de siècle gemakkelijk aan voorbij gegaan wordt.
De inhoud die ik in mijn werk uitdruk ligt niet vast, maar in mijn werken is een zoeken kenbaar naar een thuis, een manier van denken, een houding naar deze wereld en een ethiek waarin ik me thuis voel en waarbinnen ik me wil uitdrukken. De grote veranderingen die zich voordoen in deze wereld, het verlies aan zekerheden en de fragmentatie in de cultuur maken het moeilijk een zinnige manier te vinden als kunstenaar te functioneren.
Ik ben geboren Nederlander en voel me ook hier thuis. De uit de humanistische traditie gegroeide maatschappij verandert echter door economische ontwikkelingen en de internationalisering van de wereld. Ik voel me ook Europeaan in die zin, dat ik een achterland heb waar de ontwikkeling van de gehele West-Europese cultuur deel van uitmaakt: de klassieken, het katholicisme en de verlichting, het heeft allemaal zijn weerslag gehad op mijn en ons denken. Het is naar mijn idee ook vanuit deze ontwikkeling dat we verder moeten: vernieuwing moet geworteld zijn in traditie, culturele continuïteit voorkomt fragmentatie en gebrek aan inhoud. Het lijkt me onmogelijk me te vernieuwen als ik niet weet wie ik ben en waar ik vandaan kom, in mijn persoonlijk leven en in de maatschappij waarin ik leef. Ik voel me echter wel verplicht om me opnieuw te bezinnen op de elementen waar waarde in lijkt te zitten in deze tijd. Ik wil deze bezien in het licht dat de hedendaagse wereld erop werpt.
U zult dus in mijn werk elementen tegenkomen uit ons eerder genoemde achterland, evenals u motieven kunt herkennen uit de diverse beschavingen die invloed hebben gehad op de Europese cultuur (en dat door de emigratiegolven en de eenwording van Europa opnieuw zullen gaan krijgen) zoals die van de Islam en de Joodse cultuur. Het idee te helpen bouwen aan een nieuwe kathedraal , zoals in een gesprek werd geopperd door Jannis Kounellis, Joseph Beuys, Anselm Kiefer en Enzo Cucchi, of het bouwen aan een Europees huis, waarover ex-president Gorbatsjov van de Sovjet-Unie sprak vind ik inspirerende denkbeelden waarin ik me kan vinden.
Het huis, en het haardvuur in dat huis, is een motief dat in mijn werk duidelijk aanwezig is. Ik ben niet vrij van enig cultuurpessimisme daarom doet het motief zich voor in de vorm van haarden zonder vuur, schoorstenen zonder rook en afbraakpanden waarin sociale desintegratie, inertie, onvermogen en de afwezigheid van een werkzame metafysica zijn besloten. Vanuit deze gegevens zoek ik naar waar ik zelf heen wil. Het huis komt, behalve in de algemene betekenis ook voor als beeld voor mijn persoonlijke beleveniswereld en de drang tot ontwikkeling en uitdrukking van die donkere kamer vol ervaringen – opslagruimte van beelden en ideeën. Ik heb dit persoonlijk huis ooit omschreven als de ruimte waarin ik vrienden ontvang in de vorm van personen, schilderijen, boeken, film, dans etc., waar ik met hen van gedachten wissel bij een gloeiend vuur of hen met elkaar laat argumenteren, me dingen herinner die ik heb meegemaakt en zaken overdenk, daar weer schetsjes of meer uitgewerkte tekeningen van maak en er af en toe iets van voor de ramen hang. Als er teveel op me af komt of als ik er in een melancholieke bui even niet tegen kan dan doe ik de deuren en de ramen dicht en de luiken toe en bemoei ik me nog slechts met de boeken en plaatjes aan de muur die me aan het hart gebakken zijn. Zo’n periode van reflectie is heel nuttig en resulteert niet zelden in nieuw werk.
Dat hele spanningsveld van binnen- en buitenwereld houdt me bezig: buiten zijn oorzaken en aanleidingen, binnen ontstaan gevolgen. Het gaat volgens mij over het selectieproces van de kunstenaar en hoe hij dingen verwerkt. Daarna over hoe hij de resultaten van dat alles weer naar buiten moet overbrengen, naar zijn publiek. Daar zal hij misschien hevige kritiek ondervinden, of misschien bejubeld worden. Hij zal in ieder geval te weten komen of hij goed bezig is of, wat ook mogelijk is, originelere ideeën tegenkomen, zodat hij een aanleiding heeft om zich te verbeteren.
Dit buiten, die sociale ruimte waar een inhoudelijke discussie wordt gevoerd tussen mensen die hun huis uitkomen en zich blootgeven is iets wat ik mis en waarvan ik de romantische idee heb dat ze vroeger wel bestond. Misschien is dat de kathedraal die ik zou willen bezoeken en het huis waarin ik me thuis zou voelen.
Kees Koomen, Den Haag Augustus 1993
Inleiding en essay voor het boekje Kees Koomen, Schilderijen en Tekeningen – Den Haag 1993, waarin een overzicht van het beeldende werk vanaf de terugkeer naar Den Haag in 1984.